Rien Brongers is de zoon van dominee Brongers die 21 februari 1937 in Weerselo beroepen werd en 31 augustus 1958 vetrokken is naar Utrecht. Hij heeft enkele verhalen geschreven over zijn kinderjaren op Het Stift in de jaren ’50.
De Stiftsschool
Zoals op Het Stift alles anders is dan elders, zo was ook de Stiftsschool heel bijzonder al was het een openbare school. Van oorsprong was het een school voor het hele dorp, met drie lokalen die goed gevuld zullen zijn geweest, maar toen de katholieken een eigen school kregen was de Stiftsschool voor de protestanten. Door het geringe aantal kinderen – in mijn tijd rond 1950 – zaten er op het maximum helemaal 24 kinderen op was het een eenmansschool. De burgerlijke gemeente had goed begrepen dat je op een school met alleen protestantse kinderen geen katholiek moest aanstellen als schoolhoofd. In mijn tijd was dat Piet de Jong, die dan wel niet katholiek was, maar toch ook niet echt in het straatje van de protestanten paste. De man was namelijk darbist. De darbisten zijn een bevindelijke sekte met hun eigen clubliederen, nl. de bundel van Johannes de Heer. Naast oerhollandse liederen als ‘Waar de blanke top der duinen …’ en ‘In een blauwgeruite kiel, draaide hij aan het grote wiel’ liet meester De Jong de kinderen ook zoetelijk liederen zingen als ‘Er ruischt langs de wolken een heerlijke naam’. Dat was dan de naam van Jezus. Dit was helemaal tegen het zere been van mijn vader die dominee was, want de regeltjes waren nu eenmaal zo dat een openbare school geen waarden als religie mocht uitdragen. Ouders die godsdienstonderwijs voor hun kinderen wilden, konden één middag in de week hun kinderen naar het Gebouwtje laten gaan voor de catechisatie die door mijn vader werd verzorgd. Dit was dus een voortdurende bron van conflict tussen meester De Jong en mijn vader. Na het vertrek van De Jong heeft de kerkenraad het anders aangepakt. Na overleg met de burgerlijke gemeente werd een advertentie geplaatst in het weekblad Hervormd Nederland. De sollicitatieprocedure leverde op dat de heer Bechger uit Den Haag werd aangesteld waar iedereen gelukkig mee was behalve misschien burgemeester Scholtens.
De Stiftsschool had dus nog maar één klaslokaal in gebruik, aan de zuid/westkant. Het lokaal aan de oostkant werd gebruik door de GEB, het gemeentelijke energiebedrijf. Daar zaten monteurs die er met een Harley Davidson, later met een jeep, op uit trokken om met klimschaatsen in de houten electriciteitsmasten te klimmen om reparaties uit te voeren. Het andere lokaal aan de zuidkant was in gebruik om spullen van de burgemeester op te slaan omdat die bezig was met een verbouwing. De toestand van het gedeelte dat in gebruik was bij de OLS (openbare lagere school) was abominabel. De toiletten waren zo smerig dat wij er van onze moeder geen gebruik van mochten maken. Als wij nodig moesten, vroegen wij of we ‘naar achteren’ mochten en staken dan snel Het Stift over om thuis een plasje te gaan doen, een aai over onze bol te krijgen, en dan weer terug naar de klas. Het klaslokaal was zo smerig dat die kwalificatie een eufemisme was. De vloer was van kale houten vloerdelen en midden in de klas stond een grote kolenkachel met een pijp omhoog. ’s Winters werd de kachel om 7.30 uur aangemaakt door een paar meisjes die ergens tussen Het Stift en Saasveld woonden. Dat gebeurde met aanmaakturf, een losse soort turf die goed petroleum opnam. Dat gebeurde heel royaal en er werd natuurlijk ook van gemorst. Lucifertje erbij, en als de zaak goed brandde ging er een scheut kolen op en klaar was Kees. Om 9.00 was het ‘lekker’ warm. Meester de Jong hield nl. niet van kou, en de ramen gingen dan ook nooit open. In de loop van de dag werden een paar kinderen naar het kolenhok gestuurd om de kolenkit weer vol te scheppen. De kachel werd roodgloeiend gestookt, met als gevolg dat de bankjes het dichtst bij de kachel schroeiplekken hadden.
Ondanks alles heb ik een heerlijke lagereschooltijd gehad. Het schoolregiem was erg soepel. Er werd gewerkt volgens een soort Montessori-systeem. Iedereen werkte in zijn eigen tempo, als je klaar was met een taakje ging je naar het tafeltje van de meester om je werk te laten nakijken. Daarna ging je met iets anders aan de slag. Momenten van klassikaal onderwijs waren er alleen bij de vakken aardrijkskunde en geschiedenis. Dat had voor mij een merkwaardig neveneffect. Omdat het schoolbord nooit werd gebruikt, had niemand ooit gemerkt dat ik bar slechte ogen had. Toen ik een jaar of negen was, kwam er een keer een schoolarts langs die mij subiet naar de brillenman verwees. Sindsdien ben ik brildragend!
Zoals gezegd, het ging er zeer relaxed aan toe op de Stiftsschool. Om 11.00 uur begon het speelkwartier en de meester nam niet de moeite om ons weer binnen te roepen, zodat het speelkwartier ongemerkt overging in de middagpauze die om 12.00 uur begon.
Om 13.30 uur gingen we dan weer verder tot om 14.45 uur het speelkwartier aanbrak dat om 15.30 uur moeiteloos overging in het einde van de schooldag. Het heette dan wel speelkwartier, maar enig spelmateriaal was er niet. Meestal werd er gevoetbald, de maat van de bal deed er niet toe, en als we geen bal hadden dan maakten we er zelf een van een prop krantenpapier en elastieken die we knipten van een fietsband. Als we wilden hockeyen dan gingen we naar het Kerkenbosje en sneden met onze zakmessen stokken met een dikke knobbel onderaan, en hockeyen maar! Een populair spel was bödke, de Twentse variant van jeu de boules: een object midden in een cirkel, en daar moest je dan zo dicht mogelijk bij proberen te komen. In plaats van ballen gebruikten wij halve bakstenen en veldkeien. Een keer zorgde mijn niet zo geweldige motoriek er voor dat er een steen door de ruit van het opslaglokaal van de burgemeester ging. Rinkeldekinkel, dat was niet best! Op een gegeven moment werd er een partij spelmateriaal bij de school afgeleverd: een bok, staanders voor hoogspringen, een paar dikke matten, en nog een paar van die dingen. Na een tijdje liet de meester het spul door de kinderen naar buiten sjouwen, en vervolgens wist niemand wat hij/zij er mee aan moest. Dus ging alles na een tijdje weer naar binnen, en het is nooit meer buiten geweest.
Meester De Jong was een echte toddik, sorry dat ik het zeg. Hij kwam ’s ochtends op zijn damesfiets naar school met watjes in zijn oren om zijn gevoelige oren te beschermen. Die verdwenen dan met oorsmeer en al in zijn vestzakje om op de terugweg weer gebruikt te worden. De hele dag zat de man sigaretten te roken in de klas van zelfverbouwde tabak. De sigaretten draaide hij met zo’n rolapparaatje en van de peuken peuterde hij het papier af en het restje tabak ging dan weer in de tabaksdoos. Ons bint zunig! Ook hing hij zijn natte zakdoeken te drogen bij de kachel. Piet de Jong had vanuit zijn geloof een merkwaardige eigenschap: Darbisten mogen geen dieren doden, dus muizenvallen waren taboe. Als hij thuis toch muizenoverlast had, dan gebruikte hij een kooitje waar hij de muis levend in ving. Als hij er dan een gevangen had, liep hij er mee naar de beek achter het huis en liet de muis in de beek springen. Dan had de muis nog een kans en bleef hij binnen zijn darbistische regeltjes!
Een keer na schooltijd sprak hij mijn moeder aan om zich te beklagen over mijn onbeschofte gedrag. Wat had ik dan misdaan? Toen ik als 6-jarige op school kwam, was mijn roepnaam Rini. Maar toen ik een jaar of 10 was vond ik dat te kinderachtig en wilde liever aangesproken worden als Rien. Daar was meester De Jong het niet mee eens en ik zou toen gezegd hebben “Ik zeg toch ook niet meestertje de Jongetje?”. De man ontplofte bijna van woede over zoveel brutaliteit.
De Stiftsschool was een zgn. aprilschool. Dat betekent dat het schooljaar loopt van april tot april. Niet bepaald praktisch met het oog op vervolgonderwijs, want daar loopt het schooljaar van september tot september. Zat je eenmaal in de zesde klas, dan was de keus in september doorgaan tot april volgend jaar, daarna een paar maanden niets en dan naar het vervolgonderwijs; of: in het voorjaar dat je net naar de zesde klas was gegaan bijgespijkerd worden om klaargestoomd te worden voor het toelatingsexamen van de middelbare school. Mijn ouders kozen voor het laatste, dus dat werd jaartallen stampen en hoofdsteden uit je hoofd leren en meer van dat soort (on)zinnige zaken. Mijn moeder heeft er keihard aan getrokken, met als gevolg dat ik bepaalde jaartallen nog steeds kan dromen: 754 Bonifatius bij Dokkum vermoord, 1568 Begin van de 80-jarige oorlog, 1789 Franse revolutie, en zo kan ik nog wel even doorgaan. Ik kijk er dan ook altijd vreemd van op dat kandidaten bij kennisquizzen de ‘simpelste’ jaartallen niet blijken te kennen. Maar de middelbare school werd gehaald, met alle problemen vandien als je 15 km. van Almelo vandaan woont en de bus maar om de twee uur rijdt terwijl de eerste bus pas om 9.15 uur in Almelo aankomt. Weg eerste uur!
Rien Brongers
rienbrongers@gmail.com