Rien Brongers is de zoon van dominee Brongers die 21 februari 1937 in Weerselo beroepen werd en 31 augustus 1958 vetrokken is naar Utrecht. Hij heeft enkele verhalen geschreven over zijn kinderjaren op Het Stift in de jaren ’50.

Het mandement

Het Stift heeft een katholieke oorsprong. Dit, en de geschiedenis van klooster tot stift, de reformatie en alles wat daarmee samenhangt tot in de moderne tijd staat keurig beschreven op de website van de Stiftsgemeente, en nog uitvoeriger in Acht eeuwen Stift Weerselo van W.H. Dingeldein (1951) en Het Stift te Weerselo van J.N. Hinke (1999). Het Stift waar ik over schrijf, is Het Stift in de jaren ’50 van de vorige eeuw, een protestantse enclave in een vrijwel volledig katholieke gemeente Weerselo. De N-H kerkelijke gemeente telde helemaal 150 zielen verdeeld over 32 gezinnen die behalve op en rond het Stift voornamelijk woonden in Dulder en de Scheutenhoek.

De relatie met de katholieke gemeenschap was redelijk ontspannen, maar daar kwam in 1954 verandering in door het zgn. Bisschoppelijk Mandement (https://nl.wikipedia.org/wiki/Bisschoppelijk_Mandement_van_1954 ), een herderlijk schrijven van de Nederlandse bisschoppen. Bij de katholieken werd er vanuit Utrecht op aangedrongen om contacten met andersdenkenden tot een minimum te beperken. Het mandement was vooral gericht tegen de socialisten en de vakbeweging (NVV), die kennelijk werden beschouwd als een ernstige bedreiging voor het zielenheil van de katholieke gelovigen. Maar zekerheidshalve werd ook gewaarschuwd tegen contacten met andersdenkenden in het algemeen, waaronder de protestanten. Voor de boerenbevolking veranderde er niet veel. De katholieke boeren zullen gedacht hebben ‘ze kunnen in Utrecht zoveel zeggen, maar wij wonen en leven hier in Twente, en als mijn buurman toevallig protestant is, dan is de noaberhulp belangrijker’. Voor het domineesgezin veranderde er wel degelijk iets. De contacten, voor zover die er al waren, met katholieke notabelen (huisarts, burgemeester, pastoor, gemeentesecretaris) vielen vrijwel volledig weg. Aan de contacten met andere katholieken, bijvoorbeeld middenstanders, veranderde er niets.

Met name burgemeester Scholtens nam het mandement uiterst serieus. Hij wekte de indruk dat die kleine protestantse gemeenschap hem een doorn in het oog was. Dat bleek toen hij in het kader van een ‘nationaliseringsactie’ probeerde eigen wegen in de gemeente om te zetten in openbare wegen. Hoe die actie in de rest van de gemeente is verlopen, weet ik niet, maar op Het Stift ving hij bot. Daar wilde hij (de burgemeester kon natuurlijk niet op eigen houtje opereren, hij zal de gemeenteraad achter zich gehad hebben) het pad dat vanaf de Rudolph Wilminklaan naar het postkantoor liep onteigenen. De protestanten zagen daar boze opzet in, want als dat pad een openbare weg werd, kon de gemeente met een beroep op de Processiewet een streep halen door de gewoonte dat de dominee op zondagochtend in toga door een ouderling van de pastorie naar de kerk werd begeleid. Actie was het antwoord. Na procedures in steeds hogere rechtbanken kwam de zaak uiteindelijk terecht bij de Raad van State. De hervormde gemeente nam geen halve maatregelen: er werd een touringcar gehuurd en met een groot gezelschap ondernam men de reis naar de zitting in Den Haag. Toen de rechters van de Raad van State al die boze protestanten op de publieke tribune zagen, was het pleit eigenlijk al beslecht: de burgemeester haalde bakzeil, de eigen weg bleef eigen weg.

Zoals gezegd, de boeren trokken zich er weinig van aan. Als Grobbe wilde ploegen, dan leende hij het paard van zijn katholieke buurman Zuidhof. Als er gedorst werd of aardappels werden gestoomd, dan hielpen alle naaste buren, katholiek of hervormd, een handje mee. Illustratief voor de relatie met de katholieken was een gebeurtenis (waarschijnlijk vóór het mandement): Mijn vader, die een sterk liturgische inslag had, wilde graag een houten kruis op de avondmaalstafel in de Stiftskerk hebben. Daarvoor ging hij naar timmerman Wesselink, die een mooi eikenhouten kruis maakte. Toen mijn vader vroeg wat de kosten waren, antwoordde Wesselink dat hij daar niets voor wilde hebben omdat het voor de kerk was. Dat het voor de hervormde kerk was, speelde geen rol.

Een mooi staaltje van oecumenisch denken, bijna nog voor dat begrip was uitgevonden! Vaders opvolger, Jan Willem van der Waal, had niets met dat kruis. Hij heeft het weggehaald en ik heb het nooit teruggezien. Ik hoop niet dat het tot brandhout is verwerkt en dat het nog ergens op een zolder staat en ooit zijn plaatsje op de avondmaalstafel terug krijgt. Een ander voorbeeld van begrip voor elkaar waren de gemeenteraadsverkiezingen. De gemeente Weerselo was een ‘eenpartijstaat’, alle zetels in de gemeenteraad werden bezet door de KVP. Maar de plaatselijke afdeling vond dat ook het geluid van de protestantse gemeenschap in de gemeenteraad gehoord moest worden. Dus kreeg Lucas Grobbe een verkiesbare plaats op de KVP-lijst en spraken de hervormden ook op dat niveau een woordje mee.

Het domineesgezin bracht de zomervakantie vaak door in Katwijk aan Zee. De meeste dagen werden op het strand doorgebracht, maar als het geen strandweer was, werd café Nieuw Brittenburg opgezocht, dan had je in ieder geval uitzicht op de zee. Voor mij was dat extra spannend, want ze hadden daar televisie. En net op die middag in 1956 was de finale van de Tour de France, dus ik moest pendelen tussen het tafeltje met mijn warme chocolade met appeltaart en de TV (ik weet het jaartal nog, omdat de Fransman Roger Walkowiak dat  jaar de Tour won; ik weet dat niet omdat ik zo’n goed geheugen heb, maar omdat de naam van de winnaar bij mij is blijven hangen. Via Google is zo’n jaartal dan snel gevonden). Toen ik weer eens bij het tafeltje met het appelgebak was, zag ik dat mijn ouders in een geanimeerd gesprek zaten met een paar dames die ik niet kende. Achteraf bleek dat het de vrouw van dokter Jansen (de huisarts van Weerselo) was met haar dochters. Als we hun wel eens tegenkwamen in Weerselo groetten we elkaar met een vriendelijk knikje, maar met elkaar praten was er nooit bij. Maar in Katwijk, waar niemand hen kende, was een gezellig gesprek goed mogelijk.

Op een gegeven moment kwam er een nieuwe pastoor met wie mijn vader een goed collegiaal contact had. En er kwamen meer nieuwe gezichten toen zich een veearts in het dorp vestigde die tijdelijke huisvesting vond in de toen leegstaande directeurswoning van het Stiftshuis. Met die veearts, een katholieke Limburger, werd natuurlijk kennis gemaakt. Tijdens het kennismakingsbezoek zag mijn vader dat de man (gewoon) een kratje bier naast zijn stoel had staan waar hij zo nu en dan een flesje uit pakte. Een complete cultuurschok!

Een grappige bijkomstigheid van dat mandementsgedoe was dat mijn vader een goede relatie had met Mgr. Alfrink, toentertijd aartsbisschop van Utrecht. Mijn vader kende hem via het Oudtestamentisch Werkgezelschap, een aantal wetenschappers op het gebied van het Oude Testament die regelmatig bij elkaar kwamen. En aan die relatie veranderde er niets, mandement of niet.

Rien Brongers

rienbrongers@gmail.com

Rien Brongers, begin jaren ’50