Rien Brongers is de zoon van dominee Brongers die 21 februari 1937 in Weerselo beroepen werd en 31 augustus 1958 vetrokken is naar Utrecht. Hij heeft enkele verhalen geschreven over zijn kinderjaren op Het Stift in de jaren ’50.

Het postkantoor

Terwijl een brief met een postzegel tegenwoordig zowat een collectors item is geworden omdat bijna alle communicatie verloopt via e-mail en WhatsApp, was het postkantoor op Het Stift in de jaren ’50 een bruisend centrum van communicatie. Er was een lokaal waar de post met de hand werd gesorteerd, een telefooncel omdat lang niet iedereen telefoon had, een bankfunctie van de PCGD (Post- Cheque- en Girodienst) en omdat het nu eenmaal een PTT-kantoor was, was het ook mogelijk om telegrammen op te geven die dan door de postkantoorhouder werden doorgebeld naar Almelo waar ze op het telegraafnet werden gezet. Kwam er een telegram binnen (telefonisch) dan schreef Henk Brilman de tekst op een telegramformulier, plakte het dicht en belde naar de fam. Grobbe. Die had weliswaar geen telefoon, maar wel een centrale bel. Als de bel ging, sprong een van de dochters, meestal Johanna, op de fiets, pikte het telegram op het postkantoor op en fietste naar het adres waar het bezorgd moest worden.

Het postkantoor was gevestigd in het pand naast de pastorie. Dit mooie patriciërshuis was in 1839 gebouwd door Jan Everard Stork, een zoon van ds. G.W. Stork, die een functie had bij de belastingdienst (hoe dat werkte als je in Weerselo woonde, zonder moderne communicatiemiddelen, daar kan ik me niet goed een voorstelling van maken). Dit huis (in de westgevel zit een uitsparing waarin vroeger een stork (ooievaar) stond afgebeeld, vandaar ook de aanduiding Storkenhuis) werd in 1909 in gebruik genomen als hulppostkantoor. In de jaren ’50 was Henk Brilman de postkantoorhouder. Hij had die functie overgenomen van zijn moeder, die aangesproken werd als juffrouw Brilman (burgervrouwen die niet tot de notabelen behoorden werden aangeduid als ‘juffrouw’, gehuwd of niet; over standsverschillen gesproken!). Zij had de zaak overgenomen na het overlijden van haar man, de vader van Henk. De functie bleef dus in de familie! In 1970 werd het postkantoor verhuisd naar De Belt, 1 km verderop. Na tijdelijke bewoning was het pand wel toe aan een opknapbeurt en werd na renovatie opgedeeld in verschillende appartementen.

Het postkantoor was een levendige boel. ’s Ochtends kort na zeven uur kwam de postauto en paar postzakken afleveren en de post uit de brievenbus meenemen. In afwachting van de postauto stonden de postbodes voor het pand met elkaar te dollen. Ik herinner me nog de aanstekelijke lach van Roberts Hendrik; verder herinner ik mij Paus’ Bernhard (in Twente noem je eerst de achternaam en dan de voornaam, je was per slot van rekening ‘de zoon van’, misschien belangrijker dan wie je zelf was), en Veermans Jantje (Jan Waanders). Eén keer was er dolle pret: de chauffeur van de postauto was vergeten om de dop goed op de benzinetank te doen. Met als gevolg een mooie bocht van benzine. Een van de postbodes hield er zijn aansteker bij, en de bocht stond in lichterlaaie. Na vertrek van de postauto werd de post gesorteerd. Eén wand van het postkantoor bestond uit een metalen bouwsel van allemaal vakjes, voor elk adres één. Na het sorteerwerk stapten de postbodes op de fiets om de post te bezorgen. Dat waren stevige fietstochten, want ook in het buitengebied moest post worden bezorgd. In het dorp zelf was er ’s middags zelfs een tweede bestelling. Bij die gelegenheid werd ook de krant bezorgd (in ons geval het Dagblad van het Oosten; of Tubantia en/of de Twentse Courant een eigen bezorgdienst hadden, weet ik niet). Op zaterdagmiddag was er geen postbestelling. Dan werden de kranten met een oranje banderol achter de balie op een tafel neergelegd en kon iedereen zijn krant zelf komen halen. De uitlevering was een taakje voor juffrouw Brilman. Maar als kinderen hesen wij ons op de balie, pakten de krant voor ds. Brongers en waren alweer weg voordat juffrouw Brilman vanuit het achterhuis het postkantoor had bereikt!

Het postkantoor was voor ons buurkinderen tevens speelterrein. Veel vriendjes waren er niet in de buurt, dus trokken wij vaak naar huize Brilman. Wij gingen dan naar binnen via de aangebouwde schuur, stapten de keuken van juffrouw Brilman binnen en via de woonkamer en de gang kwamen wij binnendoor in het postkantoor. Daar zette Henk ons soms aan het werk om formuliertjes van een stempel te voorzien. Een keer in de dagen voor Kerst werd mijn jongste broer Ru, die het vaakst op het postkantoor te vinden was, aan het stempelen van kerst- en nieuwjaarskaarten gezet. Dat deed hij zo fanatiek dat hij met Kerstmis geen mens (kind) meer was. Het leuke van zo’n situatie waarin buren zo close met elkaar zijn was ook dat in latere jaren Daantje, de oudste zoon van Henk en Alie, in de pastorie kwam buurten. Op een gegeven moment stond hij in de WC bij het fonteintje. De vraag kwam: wat doe je daar, Daantje? Het antwoord was: Handjes wassen. Had de jongeman van een jaar of vier zijn handen op de Bornsestraat in de gesmolten teer gedoopt!

De postauto kwam niet alleen de post brengen en halen, maar deed ook dienst als nood-vervoersvoorziening. De eerste bus naar Almelo ging om 8.30 uur en kwam via Tubbergen in Almelo aan om 9.15 uur. Dan was dus net het eerste uur voorbij, dat wij dus ’s winters als regel misten. Maar als je het eerste uur een proefwerk had, dan moest je er natuurlijk zijn, en mochten wij meerijden met de postauto. Die reed met een rotvaart via het postkantoor in Albergen naar Almelo, zodat je van 7.30 tot 8.30 uur in de fietsenstalling stond te blauwbekken. Het leuke in die tijd was dat er van alles en nog wat niet mocht maar toch gebeurde. Zo was mijn moeder op zekere dag met de bus naar Almelo gekomen om na schooltijd met mij te winkelen. Toen wij om 15.30 uur op de Markt bij de bushalte kwamen was de bus net weg. Twee uur wachten op de volgende bus was geen optie, dus togen wij naar het postkantoor om te vragen of we mochten meerijden met de postauto. Dat mocht, maar er was één probleempje: die dag zou er een inspecteur meerijden, en die moest voorin zitten. Dus werd er een houten stoel voor mijn moeder achterin gezet, en ik zat tussen de postzakken. Ergens tussen Albergen en Fleringen stopte de postauto, de deur ging open, en … daar stapten mijn broer Theo en een vriendje in die in de stromende regen op de fiets op weg waren naar huis. Zij hadden hun duim opgestoken en kregen ook een lift, met fietsen en al. Zo kwam de fam. Brongers keurig op tijd thuis. Het vriendje mocht verder meerijden naar Ootmarsum. Kom daar nu eens om!

Rien Brongers

rienbrongers@gmail.com